Griend heeft een bewogen geschiedenis achter zich. Na de laatste Ijstijd steeg de zeespiegel veertig meter en toen ontstond de Noordzee. Omstreeks het begin van onze jaartelling was hef water gevorderd tot ongeveer onze huidige kustlijn en in deze tijd doorbrak al de schoorwal, die door water en wind werd opgeworpen. Achter de schoorwal bevond zich op het laaggelegen deel van Nederland een hoogveen, dat in droge klimaatsperioden door bos werd bedekt dat later door hernieuwde veengroei werd verstikt. In dat veen was de zee binnengedrongen. Mede door ontwatering en vervening werd het hoogveen opgeruimd, de resten werden door een dikke laag zeeklei bedekt. Hierop ontstond een kweldervegetatie die bij hoge stormvloeden werd overspoeld. Een zeearm drong via het Amelander Gat Friesland binnen en vormde er de Middelzee. Ook tussen Vlieland en Terschelling ontstond een zeegat. De geul vormde twee takken, het Oostvlie en het Westvlie, die verderop de Zuiderzee zouden vormen. Tussen Oost- en Westvlie lag een groot eiland, de toekomstige Grienderwaard, die door de aanwezigheid van stijve klei en zandpakketten een zekere resistentie had tegen afbraak. Er groeide zeer vruchtbaar grasland, waarop zich al gauw veehouders vestigden, Op het noordwestelijke punt van de Grienderwaard ontstond een stadje dat in de 13de eeuw met grachten en wallen werd voorzien. Er werd tol geheven en bescherming geboden tegen piraterij. Er kwam ook een kloosterschool. Dit plaatsje werd echter in toenemende mate bedreigd door de stijgende zeespiegel. Na de St. Luciavloed van december 1287 was er weinig meer van over. Veel inwoners kwamen om. Er bleven echter boerenbedrijven in stand. Nog in de 16de eeuw genoot de Griender kaas een zekere vermaardheid. In 1611 wordt er echter gemeld, dat het eiland nog maar tachtig hectare groot was, er stonden nog vier boerderijen. In de 18de eeuw was het alleen maar ’s zomers bewoond, Er werd gehooid en er werden schapen geweid. De eerste beschrijvingen van de vegetatie is die van Holkema (1869). Hij schatte het oppervlak op plusminus tachtig hectare (waarschijnlijk een overschatting). Uit zijn vegetatieonderzoek bleek dat het eiland toen moet hebben geleken op een Oostfriese Hallig, een brok afkalvende kwelder met steile kantjes van plusminus één meter hoog en met weinig strand. Hij noteerde Zeekraal als schaarse plant, waaruit blijkt dat er geen lage kwelder was. In het najaar van 1877 kwamen twee boeren om, die probeerden hun laatste schapen op te halen. Sindsdien werd alleen het grasgewas nog verpacht.