Er is een groep vogels die heeft geprofiteerd van de ontginning van de veenweidegebieden in westelijk Nederland tijdens de Middeleeuwen en de omzetting tot (deels bemest) grasland: de weidevogels, zoals wij ze nu noemen. Deze vogels broedden oorspronkelijk op strandvlakten en in steppen, uiterwaarden en hoogveenmoerassen en dergelijke. De kern van deze groep wordt gevormd door een zestal steltlopers, namelijk Scholekster, Kievit, Grutto, Tureluur, Watersnip en Kemphaan. Het ontstaan van de veenweidegebieden was voor deze vogels blijkbaar ideaal, want een aanzienlijk deel van de populatie van deze soorten broedt intussen in Nederland. Het meest extreem daarin is de Grutto: maar liefst zo’n 80% van de West- en Midden-Europese populatie broedt in Nederland (Beintema et al 1995).