In Nederland is de invloed van de mens op de natuur allesoverheersend. Er is buiten de getijdenzone nog nauwelijks land of water te vinden dat als natuurlijk kan worden aangemerkt. Natuurgebieden zijn in Nederland in vele gevallen aanslagen op de natuur uit het verleden, waar toeval en Vader Tijd mild mee zijn omgesprongen. Voor wilde planten is de invloed van de mens in Nederland desastreus geweest. In het voorwoord van de driedelige uitgave van Natuurmonumenten, Wilde Planten (1970), wordt gesteld: ‘In zekere zin komt dit boek te laat. In de laatste tientallenjaren zijn de flora en de vegetatie van ons land zo schrikbarend verarmd, dat het hoe langer hoe moeilijker wordt onze planten nog te leren kennen.’ En nu, dertig jaar later, is het nog veel slechter geworden. Dat Nederland toch niet kan worden afgedaan als een troosteloze cultuursteppe, is voor een belangrijk deel te danken aan vogels. Vogels vormen een succesnummer van de evolutie dankzij een combinatie van factoren. Vogels hebben een vijf tot tienmaal groter hersengewicht dan even zware amphibia en reptielen en danken daaraan een aanzienlijke intelligentie en een groot leervermogen. Daarnaast zitten vogels constructief ook veel beter in elkaar dan bijvoorbeeld zoogdieren (Radinsky 1987). Hierdoor worden ook kleine vogels relatief zeer oud. Dit is een belangrijk aspect bij het opdoen van ervaring en het doorgeven daarvan aan een volgende generatie.