De verspreiding van veel broedvogels is geassocieerd met het voorkomen en de verbreiding van planten. Een en ander houdt onder meer verband met hun afhankelijkheid van een vegetatie, waarin zij onopgemerkt kunnen nestelen. Daarom verstaat deze categorie broedvogels klaarblijkelijk de kunst om het specifieke karakter van een of andere vegetatie te herkennen aan de vorm (fysiognomie) en aan de inwendige structuur (textuur). Voor wat de Waterral ( (Rallus aquaticus) als broedvogel betreft is een laag ondiep water op de bodem en op de vegetatiemat, in combinatie met het voorkomen van grote aantallen hoogopgaande overblijvende moerasplanten (helofyten), heel belangrijk. De Waterral broedt in Nederland voornamelijk in levend laagveen met rietmoerassen (Sovon 1987), vooral waar zeggen (Carex) dominant zijn (De Kroon 2000). In Spanje nestelt hij aan de kust ook in vegetaties met voornamelijk Zeerus (Juncus maritimus) of Egelskop (Sparganium erectum) (De Kroon in voorbereiding). Er zijn dus nog anderssoortige vegetaties dan rietvegetaties (Phragmitetum) waarin rallen nestelen. Dat bracht ons op de gedachte om speciale aandacht te gaan besteden aan vegetaties van Galigaan (Cladium mariscus). Jaren geleden, tijdens inventarisaties, hadden we al wel eens rallen gelokaliseerd in gebieden waar naast Riet ( Phragmites australis), ook Galigaan groeide.