Bij vogels zijn het de verscheidenheid aan vormen en kleuren die ons steeds opnieuw doen verbazen. Voor vogelaars zijn het ook de soortkenmerken. Bij de soortdeterminatie is ten minste zo belangrijk en niet zelden bepalend de vocale prestatie die de vogel ten beste geeft. Vormen en kleuren zijn af te beelden. Het in lettertekens weergeven van vogelroep of -zang kan problematischer uitpakken. Natuurlijk, door de roep van een Goudvink te beschrijven als een zacht fluitend en melancholiek ‘dju’ zoals een populaire veldgids doet, komt de auteur van die gids best goed weg. Maar hoe het gekrijs van een Kokmeeuw of de roep van een fazantenhaan weer te geven? Een van de veldgidsen vertaalt het fazantengekraai als ‘korrk-kok’. Een ander komt met ‘kö-kö’ uit de bus. De samensteller van een Engelstalige gids meent ‘kor-kok’ te horen en een vierde komt met ‘kòòòòh-kok’ op de proppen. Hulde voor de auteurs van vogel-veldgidsen die, bij andere determinatiekwesties, zich ook moeten bezighouden met vertalingen van vogelstemmen in mensentaal. Het resultaat van het vertaalkarwei kan tussen vogelaars tot emotionele gesprekken leiden, thans en ook al een halve eeuw geleden. Leonhard Huizinga, jawel dè Leonhard Huizinga, had begin jaren vijftig een column in een bekend ochtendblad. In een van zijn ontboezemingen, getiteld ‘onze gevleugelde vrienden’, bekende hij soms toe te geven aan, wat hij noemde, zijn ornithologische bevliegingen. Met een vriend was hij naar de Brielse Maas gereisd om Wilde Zwanen te zien. Terug van dat uitstapje belt Huizinga een toen befaamd ornitholoog op om deze jubelend verslag uit te brengen over de mooie Wilde Zwanen van de Brielse Maas. Die persoon, schrijft hij, was een ornitholoog van eerste grootte, behorend tot de categorie lieden die alles beter wisten en hun onbeschrijflijke hoogmoed ontleenden aan hun superieure uitrusting, waartoe een kleine sterrenwacht behoorde. Huizinga’s telefoongesprek liep dood op de ‘ijzige wind van verachting die hem door de telefoon tegensloeg’. Daarom belt hij later een ander ‘groot vogelaar’ op, ene Willem Byrmont. Deze dialoog volgde (citaat): ‘Wilde Zwanen,’ zeg ik voorzichtig. ‘Wat voor geluid maakten zij?’ vraagt Willem kort ‘Nou,’ zeg ik, ‘het was een duidelijk scherp waarneembaar herhaaldelijk herhaald geluid...’. ‘Hoe-hoe-hoe!’ roept hij in de telefoon. ‘Dat vraag ik jou!’ roep ik. ‘Hoe doet een Wilde Zwaan?’ ‘Hoe-hoe-hoe-hoe!’ schreeuwt hij. ‘Nee!’ brul ik. ‘Ze deden Tuu-tuu-tuuuung-huuu!’ ‘Onzin!’ roept hij. ‘Toe-toe-toe!’