‘I now belong to a higher cult of mortals, for 1 have seen the albatross!’ schreef op 28 oktober 1912 ene Robert Cushman, aan boord van de brik ‘Daisy’, op weg in de zuidelijke Atlantische Oceaan. Hoewel Cushmans ontboezeming niet helemaal vrij lijkt van zelfbehagen, valt deze te plaatsen. Want heeft men eens, staande op een scheepsdek, boven de oceaan van ver albatrossen zien aanvliegen en weer verdwijnen, dan moet de toeschouwer wel een gemoed van steen hebben om niet geëmotioneerd te raken. Zeker geldt dat voor vogelaars. ‘Eens nog eens albatrossen zien,’ zei Jo Rampen op een tijdstip dat hij de leeftijd der zeer sterken al ruim was gepasseerd. En Jo reisde naar Kaapstad om zich daar in te schepen op één van de pelagische tochten die vanuit die stad de Atlantische Oceaan opgaan, speciaal voor zeevogels en vooral voor albatrossen. Natuurlijk, op deze wereld is het best mogelijk albatrossen te zien onder comfortabele omstandigheden, zelfs in een subtropische ambiance. Maar komen ze niet pas echt tot hun recht zuidelijk van Kaap Hoorn, Kaapstad en Nieuw-Zeeland, in de sfeer waarin Keith Shackleton indringend een Koningsalbatros neerzette op zijn plaat ‘Force nine in the Southern Ocean?’. Op deze breedte was het dat reisgezel Ben bij het genieten van albatrossen, één van de eerste regels uit Genesis voor zich uit prevelde... ‘En Gods Geest zweefde over de wateren’. Ver ten zuiden van Nieuw-Zeeland, richting Macquarie Island, hadden Ben en ik ons bij een windsnelheid van rond veertig knopen verschanst op één van de dekken van de Akademik Sholkalsky. Met rond het stampende schip zo’n half dozijn soorten albatrossen en nog veel meer... enfin, kijk eens een poosje naar Keith Shackletons platen, die meer tot uitdrukking brengen dan ellenlange pogingen met het geschreven woord. Wij genoten en waren er zeker van dat het ‘terug om dit opnieuw te beleven’ voor de rest van het bestaan een obsessie zou worden. Waarbij wij ons niet ontveinsden dat de afwezigheid van zeeziekte aanzienlijk bijdroeg aan de vreugde. Overigens, degene die uit deze regels meent te kunnen afleiden te doen te hebben met een drieste zeerob die geen zee te hoog gaat, heeft het mis. Want zelfs aan boord van een roeiboot drijvend op het Uddelermeer, brengen reeksen door mij verkeerd uitgevoerde handelingen, de overige schepelingen tot wanhoop. De albatrossen tussen de Macquarie en de Auckland eilanden waren niet de eerste. Bij Ben viel de première anderhalf jaar eerder, tijdens een tocht vanuit Wollongong, Zuidoost-Australië. Normaal levert deze trip veel albatrossen op, maar zomer 2002 lag de zeewatertemperatuur drie graden boven normaal, waardoor ze vrijwel ontbraken. Het cohort mede ingescheepte Australische vogelaars vond de ‘pelagic’ daarom ‘boring’, maar wij waren in onze sas met adrenalineverwekkende nieuwe shearwateren petrelsoorten. Tientallen Wigstaartpijlstormvogels krakeelden vlak achter het vaartuig te midden van overvloedig geofferde ‘chum’. Van over de spiegelgladde zee naderde een mini-vliegboot, een Grote Albatros. De vogel liet zich neer in het pijlstormvogelinfemo, kreeg direct een ruim bemeten schepnet over zich heen en was een paar tellen later binnenboord. Ben was het aan te zien dat in hem tegenstrijdige emoties rondtolden. Begrijpelijk, want indien men één van de dierbaarste vogelwensen binnen een minuut na de première ook kan aanraken, valt er veel te verwerken. De albatros moest dat ook: een bloedmonster, gewicht, afmetingen, leeftijdsbepaling en een ring. Het ging om een onvolwassen Gibsons Grote Albatros, één van de soorten die ‘albatrossologen’ onlangs na doorwrochte studie afsplitsten. In tegenstelling tot Ben, doorstond de Gibsons al het gefriemel aan zijn tors ogenschijnlijk onbewogen, gelijk een nobel creatuur dat tijdens zijn eenzame bestaan boven de zuidelijke oceanen wel voor hetere vuren heeft gestaan.