Het in het Deltagebied al lang lopende monitoringsprogramma kustbroedvogels van het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) levert altijd respect afdwingende rapporten op. De door het RIKZ verzamelde gegevens vormen de basis voor adviezen aan Rijkswaterstaat Zuid-Holland en Zeeland inzake de aanleg, inrichting en het beheer van broedgebieden voor kustvogels. Om deze advisering verder te kunnen verbeteren, startte het RIKZ ook een meerjarig programma om het broed- en uitvliegsucces van kustbroedvogels te volgen, waarbij het instituut het accent legde op zogenaamde beleidsrelevante soorten, zoals Bontbekplevier, Strandplevier, Visdief en Dwergstem. Onlangs publiceerde het RIKZ zijn rapport over het broedsucces in de Delta in 2002. Die broedresultaten stemmen niet tot optimisme. In nieuwe natuurontwikkelingsgebieden komen Kluten nauwelijks tot broedsucces. Vermoed wordt dat het open karakter van deze gebieden de jongen nauwelijks dekking biedt tegen koude en wind. Tevens kan de beschikbaarheid van voedsel een rol spelen, met name van energierijke prooien voor grotere jongen. Bij de Bontbekplevier ligt het gemiddelde aantal uitgevlogen jongen op 0,48 jong per paar en bij de Strandplevier op 0,29 jong per paar. Zeker ten aanzien van de Strandplevier rijst de vraag of bij deze lage reproductie de populatie in staat zal zijn zich te handhaven. Het broedseizoen 2002 verliep voor de Visdief dramatisch. De 650 paren op de Maasvlakte wisten geen enkel jong groot te brengen. Predatie vormde de hoofdoorzaak. Ook op de in het Haringvliet gelegen Slijkplaat en de Scheelhoekeilanden liep het broedseizoen op een mislukking uit, waarbij eveneens predatie een doorslaggevende factor vormde. Bovendien verkeerden de weinige jongen die men kon onderzoeken, alle in een slechte conditie. Van de uit 1100 broedparen bestaande visdiefkolonie op de Hooge Platen in de Westerschelde werden nog geen twintig jongen vliegvlug. De Dwergstem ging het evenmin voor de wind.