Begin mei 1970 voerde de rit van Carska Bara, gelegen in de natie die toen nog Joegoslavië heette, naar Boedapest. Langs de E75, net vóór de grens met Hongarije, stond een lifter. De op de borst hangende optiek en trouwens de hele uitmonstering gaven onmiskenbaar aan dat wij hier te doen hadden met een ‘vogelaar’. De tijd moest nog aanbreken dat bezorgde autoriteiten waarschuwen voor het meenemen van lifters, speciaal voor landsgrenzen. Dus stoppen en de invitatie in te stappen in de bejaarde kever. Het was een Zweed, liftend vanuit India naar zijn vaderland. Die rit en daarmee verband houdende lotgevallen waren hem aan te zien. Zijn onderkoelde relaas over hetgeen hem in India aan vogels ten deel viel, deed ons verhaal over belevenissen langs de Sava en Donau spoedig verstommen. Een eind Hongarije in kwam het afscheid. Zijn laatste woorden waren: ‘Wat je ook in de toekomst gaat doen, zorg dat je Keoladeo Ghana bij Bharatpur bezoekt’. Het zou nog dertien jaren duren voor het zover was. Maar na dat eerste bezoek in 1983, ging het regelmatig die kant op. Want Bharatpur is een ornithologische Hof van Eden, waar een lange lijst van zeer begerenswaardige vogelsoorten zich in verbazingwekkende aantallen op paradijselijke afstanden laten bekijken. Aan die verreisde Zweed langs de E75 denk ik wel eens terug en het was dan ook in zijn land dat Erik en ik tot het plan kwamen teneinde in Delhi te geraken, een nacht af te zien in een Boeing 747. Om dan vanuit een taxi een halve dag de cultuurschok India te ondergaan, waarna het vogel(aars)- festival Bharatpur kan beginnen. Wij slaagden erin voor dat transport een Ambassador te bemachtigen, een in India vervaardigde, door zijn gordijntjes wat feodale trekjes vertonende automobiel, gebaseerd op een model Morris Oxford uit de jaren vijftig. Aanzienlijk minder gerieflijk zijn de buurfietsen, waarop men zich in het reservaat kan verplaatsen. Afgezien van regelmatig lekke banden, is het iedere avond een opluchting zonder opgelopen fysieke averij de rijwielen te kunnen stallen voor het onderkomen. Waar dan de spanning aanvangt of er water zal zijn en hoeveel maal het licht gaat uitvallen. Vijfmaal op één avond was het maximum. Ons bezoek viel op een tijdstip dat het gekrakeel tussen India en buurland Pakistan over Kashmir weer gepaard ging met duchtig wapengekletter. Menig reiziger had dan ook de bestemming India geschrapt. Hierdoor was de concurrentie tussen de voor de ingang van het reservaat zichzelf aanprijzende vogelgidsen nog heviger dan in andere jaren. Wij moesten ons een weg banen tussen lieden die, als op een markt, luidkeels riepen ‘Brown Wood Owl’ en ‘Asian Dowitcher’, de twee Bharatpur topsoorten van winter 2002. Eén van hen fluisterde ons besmuikt ‘Longbilled Pipit’ toe. Een ander had in de gaten met Nederlanders te doen te hebben en riep ‘Janus Verkerk’, ten bewijze dat mijn vriend Janus óók hier sporen had nagelaten. Daarna legde de man als troef bij ons neer dat hij door het Britse BirdQuest uitverkoren was de excursies van deze supertwitchers reisclub te leiden, inderdaad een aardige referentie. Erik, die met zorg een aanzienlijk wensenpakket had samengesteld, probeerde de prominent op zijn lijst staande ‘Brown Fish Owl’. De man reageerde dermate prompt bevestigend dat de mening postvatte dat terwille van de klandizie, deze gidsen in staat waren de gehele mondiale avifauna te beloven. Maar later bracht hij ons inderdaad naar een Bruine Visuil, die direct plaats kreeg in de volop draaiende Bharatpurse geruchtenmachine. ‘Jullie hadden een Brown Fish Owl?’ werd ons door het reservaat nagedragen. Over de plaats bleven wij vaag, zeker na de ervaring hoe een zwaarbewapende Nederlandse vogelfotograaf de door het reservaat leidende hoofdweg verliet, om zich met apparatuur in aanslag pal onder een broedende Coromandeloehoe te installeren. Vanaf die weg keek een drom Indiërs geboeid toe. Erik had evenmin te klagen over belangstelling. Zodra geïnstalleerd en aan het werk, turend door zijn telescoop, werd hij omstuwd door een menigte volk. Vogelaars met op de lippen de obligate vraag ‘Is there something special?’ En eerbiedig toekijkende Indiërs, vaak fluisterend vragend om een handtekening, die Erik geroutineerd verstrekte.