Bij het passeren van Lauwersoog incasseerde het netvlies een voltreffer. Het parkeerterrein waarop Schiermonnikoog-pelgrims hun motorvoertuigen achterlaten, was voorzien van een dak met daarop parkeerplaatsen. ‘Weer uitbreiding van de parkeercapaciteit, dus opnieuw winst voor recreatie in het spanningsveld tussen vertier en natuur,’ dacht ik. Een luik ging open naar vroegere Schierreizen. De eerste was al een halve eeuw geleden. Simon Carmiggelt schreef eens over een periode in de vaderlandse geschiedenis waarin gewone mensen uitsluitend in aanraking kwamen met automobielen als ze eronder geraakten. In 1955 ging dat nog op. De enkeling die zich toen kon permitteren per auto naar Oostmahorn te reizen, liet zijn voertuig achter langs de Lauwerszeedijk. Die eerste keer geraakten wij dan ook vanuit Rotterdam per fiets in Oostmahorn, toen nog gelegen aan het open water van de Lauwerszee. Met als referentie de natie van anno heden, zou het boeiend zijn die fiets-odyssee door het Nederland van 1955 nóg eens te kunnen maken. Maar ik ontveins mij niet dat de onvervulbaarheid van dat verlangen psychisch beter uitpakt. Zoals tussen 1955 en 1965 veel zaken in Nederland grondig veranderden, gebeurde dat ook met de reis naar Schiermonnikoog. In die periode van tien jaar werd de Lauwerszee het Lauwersmeer, verhuisden de afvaarten van Oostmahorn naar Lauwersoog en werd op het eiland een nieuwe veerdam aangelegd, wat oostelijker van de bestaande. Ook motoriseerde Nederland. Mèt een paar miljoen landgenoten, belandde nu ook schrijver tussen vier wielen bij de haven. Daarvoor was er, als ‘tussenstation’, nog een periode met Vespascooters geweest. Van de reizen naar Schier is die van 27 december 1962 het gedenkwaardigst. Het winterde al ruim drie weken stevig in Nederland en het openbare leven begon te haperen. Eerder dat najaar zag men op Schiermonnikoog een Zeearend, een soort die ons óók toen al vermocht te mobiliseren.