Als vogelaar naar Nieuw-Zeeland geweest en thuiskomen zonder een Kiwi te hebben gezien? Dat is als een safari in Oost-Afrika zonder olifanten. Aanvankelijk vertrouwden Ben en ik erop in Kiwi-land probleemloos van Kiwi’s te kunnen genieten. Want viel in beloftevolle folders niet te lezen over plaatsen waar Kiwi’s ‘zomaar tussen de badgasten op het strand lopen?’ Maar aangekomen in Nieuw-Zeeland en aan autochtone vogelaars gevraagd die stranden op een kaart even aan te geven, volgde meewarig voorhoofdgetik, vergezeld van verwijten aan het adres van vroegere kolonisatoren, die vreesden zonder honden, katten, zwijnen, opossums en ratten het in hun nieuwe vaderland niet te kunnen bolwerken. In gesprek met natuurbeschermers, vallen direct de namen van deze zoogdieren, die rampzalig uitpakten voor de oorspronkelijke avifauna. ‘Weg met die beesten’ luidt hun oordeel unaniem. Een minder genuanceerd standpunt dan waarop in ons land vossen en verwilderde katten kunnen rekenen. Maar goed, die vergelijking gaat niet helemaal op. Vervolgens krijgen de Engelse voorouders en passant nog een veeg uit de pan. Toen Nieuw-Zeeland door ‘Londen’ aan het toch al omvangrijke empire werd toegevoegd, moest deze aanwinst in de collectie zoveel mogelijk gaan lijken op het moederland. Daartoe namen de Britten een indrukwekkende lijst aan ‘home-sweet-home-vogelsoorten’ mee. Het resultaat is dat nu Heggenmussen, Barmsijzen, Putters, Zanglijsters, Merels en nog een aantal geliefde ‘garden birds’ de avifauna van Nieuw-Zeeland domineren. Het is even wennen.