In een aantal merendeels recente publicaties over de vogelvangst in ons land komen de woorden ‘entes’ en ‘molikken’ (entes of moquetten) voor wanneer men het over het gebruiken van lokvogels heeft (Jukema et al. 2001, Matthey 2002, Schulze-Hagen et al. 2003). Het is merkwaardig dat deze woorden niet, of niet in de betekenis van lokvogel, voorkomen in de Woordenlijst der Nederlandse Taal (WNT) en ook niet in het Jagers Woordenboek van Hermans. Eveneens merkwaardig is dat er in onze taal geen aparte woorden bestaan voor de levende lokvogel en de namaaklokvogel (vervaardigd van hout, ijzer, kurk, plastic en dergelijke of opgezet). Dat verschil wordt wél tot uitdrukking gebracht door de jager of vanger zelf. Ook in het Fries zijn er wel aparte woorden voor (it libben en stelt). Voor zover ik heb kunnen nagaan, ontlenen alle bovengenoemde schrijvers hun kennis (direct of indirect) aan Het Huishoudelijk Woordboek van Chomel (1743). In het stuk over de vangst van de pluvier (bedoeld is de Goudplevier Pluvialis apricaria) komt de volgende omschrijving voor: ‘De Pluvieren zijn gemakkelyker te vangen, als zy alleen zyn, als wanneer zy andere vogels by zich hebben. Om ze op de Netten te doen komen, gebruikt men een, of twee levende Kieviten, die aan de Poten en Staart vast zyn, die men doet vliegen, gelyk ik hierna zal zeggen, en met een dozyn Entes, ‘t welk Molikken zyn van Hooi, of van Stroo, en met de Veren van een Pluvier opgeschikt, waarin men een houtje steekt om ze op den grond vast te pennen als of zy leefden’.