Een halve eeuw geleden waren voor ons Rotterdamse vogelaarsclubje de uitgestrekte opspuitterreinen op IJsselmonde, tussen Waalhaven en Hoogvliet, hét excursiegebied bij uitstek. Wij zwierven daar ten minste eens per week rond. Degenen die nog studeerden, zelfs vaker. Veel, heel veel vogels waren daar te vinden, waarbij soorten die nu, vijftig jaar later, moeiteloos de Dutch Birding Vogellijn zouden halen. Indien de gelegenheid zich even voordeed dan gingen wij de Groene Kruisweg af naar Oostvoorne, een tocht van 33 km. Voorne was voor ons de samenvatting van al het moois rond het Brielsche Gat, dus het Groene Strand, de Brielse Dam, het Zuidslik, ‘t Reigersnest en Voornes Duin. Wat daar te zien was had tot gevolg dat wij veel waarnemingen hadden voor de rubriek ‘Veldwaarnemingen’, die door Jaap Taapken werd verzorgd. Elke twee maanden konden wij voor die rubriek een lijst met waarnemingen aan hem leveren. Een fascinerende uitgave was de Grote Historische Atlas van Nederland, die in 1990 verscheen. De topografische kaarten met een schaal 1:50.000, opgenomen en getekend omstreeks 1850, laten zien hoe Nederland eruit zag, toen het oude cultuurlandschap in veel opzichten op zijn hoogtepunt was. Nederland met slechts drie miljoen inwoners, zonder een landelijk net van verharde wegen, met de eerste spoorwegen, een nog niet drooggelegde Haarlemmermeer en ook nog mèt het Horstermeer bij Nederhorst den Berg en het Schollevaarseiland bij Rotterdam. De kaarten 64, 65, 78, 79 laten zien hoe ruwweg anderhalve eeuw geleden het mondingsgebied van Het Scheur en het gebied dat toen aangeduid werd met de Nieuwe Maas eruit zagen. Een onvoorstelbare uitgestrektheid van geulen, banken, duinformaties, slikken en strandvlaktes, begrensd door Voorne in het zuiden en Delfland in het noorden. Naar deze kaart kunnen ook vogelaars lang kijken, want er is weinig verbeelding voor nodig om te beseffen welk een paradijs voor kustvogels het daar moet zijn geweest. Het is dan ook duidelijk dat de komst van de Nieuwe Waterweg, gegraven tussen 1866 en 1872, een geduchte aanslag was op dit gebied. Deze rechtstreekse verbinding tussen Rotterdam en de Noordzee gaf De Beer een zodanig isolement dat ruim zestig jaar later Jac. P. Thijsse (1938) kon schrijven: ‘Een bestaan van verlatenheid, vrijheid en rijkdom’. Daarbij prees hij speciaal de monding van de Brielse Maas, toen nog onder invloed van eb en vloed als een eldorado voor vogels. Tien jaar later was het met het tij op de Brielse Maas gedaan. De Brielse Dam kwam gereed, de eerste zeegatsluiting in Zuidwest-Nederland. Deze bood Rozenburg een vaste oeververbinding en opende voor vogelaars de mogelijkheid vanuit Voorne aan weerszijden van de bewuste dam de zuidoostrand van Rozenburg te exploreren. Schrijver kwam er voor het eerst op Koninginnedag 1951 en daarna nog veel meer keren. Afgaand op dagboeken: achtmaal in 1952 en meer dan tienmaal in de daaropvolgende jaren. Altijd per fiets, tenzij de weersomstandigheden dusdanig bar uitpakten dat de reis terug naar Rotterdam verliep per RTMtram.