Elk najaar staan de zeetrekwaamemers weer langs de kust, van Schiermonnikoog tot Westkapelle. Urenlang. Ze installeren zich in hun eentje of hokken samen op een plaats met wat luwte. Maar altijd met zicht op zee, want het gaat erom die af te speuren naar zeevogels. Of ze huren met elkaar een vissersschip af en varen een eind die zee op, richting voorbij de horizon, waar in hun fantasie nog meer zeevogels zijn. Soms inderdaad, dikwijls niet. Wat hebben zeevogels dat andere vogelsoorten missen? Wat bezielt de vogelaar om bij weersomstandigheden waarbij ieder zinnig mens het strand mijdt, er juist heen te gaan of zich in te schepen op een kottertje? Om in de hoop ver weg op zee een glimp van een vaaltje of pijl te zien, zich daar uren te vernikkelen? En wat brengt hem ertoe te riskeren dat hij het overgrote deel van het zeereisje kotsend over de railing hangt, de zeevogels verwensend en zich stellig voornemend: ‘Dat nooit meer!’ Maar de volgende maal is hij er weer bij. Waarom? Mannen hebben iets met de zee en vogelaars hebben iets met zeevogels. Maar wat? Is dat gegeven geen voer voor therapeuten, een vraagstuk dat rijp is voor een trits wetenschappelijke congressen? Ter illustratie. Eens ging het eindseptember vanuit Lauwersoog de zee op. Met een noordwestenwind kracht vijf of zes, in het najaar ideaal voor zeevogels. De schipper bezat zo’n uit leer gesneden gezicht. Eerst had hij naar de witgekuifde Waddenzee gekeken en toen zuinigjes naar de vogelaars, op de kade enthousiast wachtend op inscheping. ‘Stelletje landrotten’, zag je hem denken. Wij voeren uit. Na een paar honderd meter al de eerste slachtoffers. Jowi de Roever’s’ Cynthia verdween in het vooronder, waaruit ze niet meer tevoorschijn zou komen. Jowi volstond met nu en dan naar beneden te roepen ‘Kom nu eens kijken, joh!’ Geen reactie. Een vogelaar wankelde naar de voorplecht en boog het hoofd overboord. In de loop van de dag steeds meer, meestal te laat... Tot de terugkeer in Lauwersoog zouden deze beklagenswaardige lieden niet meer van houding veranderen. Eenmaal het Gat van Schiermonnikoog door en op de Noordzee ging het verder mis. Harde wind, witte koppen, zware deining en hevige buien. Aan dek werd het allengs rustiger.