Dat een land met tien miljoen inwoners en bijna driemaal de oppervlakte van Nederland ook veel vogels moet opleveren is geen garantie. In het geval van Hongarije is dat wel zo. Dat is onder andere te danken aan de unieke ligging in Midden-Europa. Hongarije bestaat grotendeels uit een laagvlakte die omsloten wordt door de Karpaten in het noorden en oosten, de uitlopers van de Alpen in het westen en de Dinarische Alpen in het zuiden. De grote vlakte kan men beschouwen als een vooruitgeschoven post van de Aziatische vlakte, met tevens invloeden van het Mediterrane en Atlantische gebied. Botanisten die dit gebied bezoeken, zullen dit direct aan de flora kunnen zien. Vaak wordt verondersteld dat het gebied overwegend droog is, maar dat is een vooroordeel. De Donau en haar belangrijkste zijrivier de Tisza meanderen op een natuurlijke manier door het landschap, op sommige plaatsen omgeven door omvangrijke ooibossen. Midden op de poesta vinden we lagere delen waar we veel waterwild aan kunnen treffen. In gezelschap van Jelle de Jong heb ik dit gebied in het voorjaar van 2007 bezocht.