In perioden met overschotten van landbouwprodukten bestaat de kans dat een deel van de gronden wordt braak gelegd. Dat gebeurde bijvoorbeeld aan het eind van de twintigste eeuw. Daarvan heeft de natuur geprofiteerd. Op braakliggende bodems werd de vegetatie gevarieerder, namen de ongewervelden (vooral insecten) sterk toe en al spoedig was dat ook het geval met zoogdieren zoals muizen, gevolgd door een aantal soorten vogels. Een bekend voorbeeld is de toename van de Grauwe Kiekendief in het noordoosten van de provincie Groningen. Braakland werd voor deze soort in de eerste plaats van belang als voedselterrein (Visser 2002). Voor de Veldleeuwerik bleken akkers en graslanden die braakgelegd werden, vooral geschikt als broedhabitat (Van ‘t Hoff 2002), maar dergelijke terreinen zijn in de winter ook van belang door de rijkdom aan zaden (Buiter 2006).