Diersoorten sterven in hoog tempo uit. Beschermingsmaatregelen zijn daarom bittere noodzaak voor tal van dieren. Het blijkt echter dat het ene dier een grotere kans op bescherming door de overheid heeft dan het andere, ook al zijn beide even zeldzaam. Het uiterlijk van het dier speelt hierbij een belangrijke rol, concludeerde bioloog Edo Knegtering, die in november 2009 promoveerde te Groningen. Knegtering onderzocht de kans van verschillende in het wild levende diersoorten om door de overheid te worden beschermd. Daartoe deed hij onder meer onderzoek naar de wettelijke status van in het wild levende diersoorten tussen 1857 en 1995 in Nederland. Betrof het daadwerkelijke bescherming? Was het de regulering van de benutting van dieren, bijvoorbeeld bejaging of bevissing? Of was de maatregel bedoeld om verspreiding van een soort binnen de perken te houden, ergo bestrijding? Knegtering onderscheidde daarbij verschillende diergroepen en stelde ook de gemiddelde lichaamsgrootte vast van de soorten met een bepaalde wettelijke status. Daarnaast bekeek hij in welke mate verschillende diergroepen aan bod kwamen in recente Nederlandse milieu-effectrapportages.