Evenals bij andere planten en dieren komen ook bij Boerenzwaluwen afwijkingen voor. Bij het samenstellen van dit themanummer ontvingen wij enkele afbeeldingen van een opvallende, nagenoeg witgekleurde Boerenzwaluw. Onze eerste gedachte was ‘een albino’ maar – nieuwsgierig naar de oorzaak van deze afwijking – stuurden wij de foto’s op naar een deskundige op het gebied van kleurmutaties: Hein van Grouw, conservator bij The Natural History Museum te Tring, Hertfordshire. Hij schreef naar aanleiding van het bestuderen van de foto van de witgekleurde Boerenzwaluw in de vlucht; “Een prachtige foto. Hoewel het beestje volledig wit lijkt te zijn en rode ogen heeft, is het niet erg aannemelijk dat het een echte albino betreft. Albino dieren hebben per definitie een probleem met hun gezichtsvermogen; ze zijn zeer lichtgevoelig en ze kunnen nauwelijks diepte zien. Bij vogels zullen jonge albino’s dan ook spoedig sterven zodra zij zelfstandig moeten worden en dus niet meer door hun ouders voorzien worden van voedsel (de meeste zoogdieren moeten het vooral van hun neus hebben en daarom is in deze diergroep Albinisme vaak minder problematisch voor het betreffende individu). Het diertje op de foto lijkt inmiddels al wel de leeftijd te hebben dat het zelfstandig is. Het gaat in dit geval vrijwel zeker om een Ino. Bij de mutatie Ino zijn de melanine pigmenten niet volledig afwezig zoals in Albino maar zeer sterk gereduceerd (onvolledig ontwikkeld) wat een zeer bleke crème kleur tot gevolg heeft en ook roodachtige ogen. Onvolledig ontwikkelde melanine pigmenten verbleken zeer snel in het (zon) licht dus de veren van een ino vogel zullen al zeer spoedig geheel wit lijken. Echter het beetje pigment wat nog wel in een Ino aanwezig is, dus ook in de ogen, is voldoende om gezichtsproblemen zoals in Albino te voorkomen. Ino’s hebben dan ook geen gezichtsproblemen en kunnen zich prima redden.
Additional Metadata | |
---|---|
Het Vogeljaar | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Stichting Het Vogeljaar |
onbekend. (2011). Uit Het Veld. Het Vogeljaar, 59(3), 168–174. |