Sinds 1989 vindt in ons land landelijke monitoring van de broedpopulatie van de Huiszwaluw plaats. Deze monitoring werd in 1989-2000 verzorgd door Herman Leys en Dick Jonkers (Leys & Jonkers 1991). In 2000 is de organisatie overgedragen aan Sovon en maakt deze deel uit van de landelijke kolonievogeltellingen, onderdeel van het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (Van Dijk & Boele 2011). Huiszwaluwen worden geteld in een steekproef van vaste telgebieden. Deze telgebieden zijn vaak ter grootte van een kwartblok (2,5 x 2,5 km, ofwel 625 ha). De variatie in de omvang van de telgebieden is echter groot en loopt uiteen van vestigingen aan één gebouw of een aantal gebouwen in een straat tot complete overzichten van hele dorpen of polders. Alle telgegevens zijn opgenomen in een database, inclusief geografische informatie over de telgebieden. In deze bijdrage wordt de aantalsontwikkeling geschetst vanaf 1989, waarbij wordt ingezoomd op verschillen tussen regio’s (Figuur 1). De aantalsontwikkeling wordt uitgedrukt in indexcijfers die worden berekend met het programma TRIM (Boele et al. 2013). De aantallen in het jaar 1990 worden daarbij gebruikt als referentiejaar, waarbij de index op 100 wordt gesteld.