Sinds jaar en dag lopen er in de tuin enkele Waterhoentjes, die allemaal door een of andere oorzaak iets aan de vleugels mankeren. Het is mij opgevallen, dat men ze weinig aan het vijvertje ziet, waar men ze op de eerste plaats toch zou verwachten. Waarschijnlijk komt dit omdat de vijver in een open gedeelte ligt en naar het schijnt vinden deze vogels een begroeide omgeving veiliger. Een ander probleem wordt door hen typisch opgelost. Een stadstuin wordt’s nachts altijd onveilig gemaakt door katten uit de buurt. Van deze stropende nachtrovers schijnen de hoentjes dermate last gehad te hebben, dat zij tegen hun natuurlijke aanleg in, slaapplaatsen zijn gaan zoeken in de bomen. In thya, taxus en hulstpiramiden kunnen zij gemakkelijk tot in de top omhoog klimmen. Dit leek mij aanvankelijk een unieke aanpassing, doch later vernam ik, dat er meer in bomen roestende waterhoentjes zijn waargenomen.