Eeuwen lang heeft de mens belangstelling getoond voor een klein, zandkleurig hoentje. De joden in de woestijn stilden er hun honger mee, als extra lekker wildbraad prijkten ze op de menu’s van de groten der aarde en nog enkele tientallen jaren terug hingen aan de zonnige zijde van kleine boerenhuisjes vaak vijf of zes kooitjes met druk slaande kwartelhaantjes. Voor de dorpelingen, die de kunst verstonden, was de kwartelvangst een goede bijverdienste. Zo kon het gebeuren dat een boer zijn f 60.- achterstallige pacht in één seizoen met „kwartelen” bijeenbracht. Een oudkwartelvanger wist nog te vertellen, dat hij dertig jaar geleden, samen met zijn vriend, in één nacht 24 haantjes ving.