Door de Vogelwerkgroep van KNNV en NJN wordt reeds enige jaren gegevens verzameld van de voorjaarstrek. Ook door de Studiekring voor Ecologie en Phaenologie worden in samenwerking met het KNMI de aankomstdata van enige vogelsoorten verzameld. In 1953 is samenwerking ontstaan met deze instanties en zo zijn in 1954 en 1955 een groot aantal gegevens binnengekomen van de vijf soorten, die bestudeerd worden. Dat zijn kievit, tjiftjaf, fitis, boerenzwaluw en gierzwaluw. De gang van zaken is deze, dat ieder, die aan dit onderzoek wil meewerken, zich opgeeft bij het KNMI, afd. landbouwmeterologie, en daarbij meedeelt, welke vogelsoort (en) hij wil bestuderen. De benodigde kaart (en) krijgt hij dan toegezonden. Deze kunnen portvrij naar het KNMI worden geretourneerd. Later komt alles bij schrijver dezes terecht, die de opdracht heeft, de gegevens uit te werken. Er wordt vooral gevraagd naar series waarnemingen, dus niet alleen naar de eerste waarnemingsdatum, die altijd min of meer toevallig is. Het meest waardevol zijn dagelijkse waarnemingen in een gebied, waar minstens 20 paren broeden, dus bijv. een bos met een flinke tjiftjafbevolking, een weidegebied met veel kieviten enz. Zelf ben ik in 1950 al met deze waarnemingen in Breda begonnen en in de daarop volgende jaren zijn er velen in diverse streken van ons land, die op dezelfde wijze in het voorjaar dagelijks hun waarnemingen verrichten, We beschikken daardoor over heel wat gegevens en daarom willen we ditmaal eens iets vertellen over de voorjaarstrek van tjiftjaf en fitis en hoe deze door de weersomstandigheden wordt beïnvloed. We hebben van enkele jaren het aantal zingende tjiftjaffen en fitissen in het onderzochte gebied in grafieken verwerkt; bovendien is op de grafieken 1 en 3 de maximum temperatuur te De Bilt aangegeven.