Het was in begin april 1994, toen ik op de fiets door Blijham reed en m’n aandacht werd getrokken door een luid getsjilp. In een vluchtige blik zag ik een sperwervrouwtje op een voedertafel zitten, pal voor een intercontinentale volière met vogels uit alle windstreken. Ik ben dus snel omgedraaid om dit schouwspel bekijken. Het tweedejaars vrouwtje (niet geringd) zit op een voedertafel vol met zaad en brood, hoewel de temperatuur toch al heel aangenaam was. Ze vliegt naar de volière, maar komt dan tot de ontdekking dat er gaas voor zit en enigszins versuft blijft ze op de grond liggen. Na een aantal seconden vliegt ze verschrikt weg en komt een mevrouw van een eind in de vijftig naar buiten, luid in haar handen klappend. Ze loopt een rondje om de volière, om te kijken of de Sperwer zich toevallig niet om het hoekje verstopt heeft en raakt dan met mij in gesprek. ’Wat was dat voor een vogel?’, dus ik vertel mevrouw dat dat een Sperwer was. ’Is die van jou?’. ’Nee mevrouw, die is niet van mij, maar die leeft gewoon in het wild in de natuur’, zei ik. ’Wat eet hij dan, universeel voer zeker?’. ’Nee, ze leeft van kleine vogeltjes, musjes en meesjes’, vertelde ik haar. ’OOH, die krijgt niets van mij’, zei ze geschokt. Ik vertelde haar dat hij zich best zelf kon redden, en dat als er geen Sperwers waren er véél te veel mussen kwamen, enz. enz... Enigszins onder de indruk vroeg ze of de Sperwer ook bij haar vogeltjes kon komen. Dus ik stelde haar gerust, en zei dat zelfs Sperwers niet dwars door stevig gaas heen kunnen vliegen.