Vorige week ontving ik een stukje uit het tijdschrift Jonas (16 december 1994). Jonas is een veertiendaags tijdschrift dat voor een algemeen lezerspubliek vanuit de antroposofie schrijft over actuele onderwerpen. Een van de vaste medewerkers, Pieter Geluk, ging een dagje mee jagen. Naar aanleiding daarvan produceerde hij een artikel, dat ik U niet wil onthouden: Bij het lezen van de mededeling dat een haas niet bang is van een “a” maar wel van een “u” moest ik lachen. Wat een ongelooflijke flauwekul. Het lachen verging mij toen ik verder las over de wreedheid van vossen, Haviken en kraaien. En dan de laatste regel: “Nog even en er zijn zoveel vossen en roofvogels dat ze weer gejaagd mogen worden, moeten worden zelfs”. Het waarheidsgehalte van deze tendentieuze uitspraak is even hoog als die van de “a” en de “u” en de manier waarop deze klanken door een haas geïnterpreteerd worden. Nul komma nul. Vossen, Haviken en kraaien worden wreed genoemd en de jager wordt als een soort held afgebeeld. Hoe is het mogelijk dat de auteur van het stukje dit alles zo kritiekloos ovemeemt en uitdraagt? Realiseert hij zich niet dat roofdieren jagen uit lijfsbehoud, om te overleven. En dat de mannen in het groen uitsluitend doden voor hun plezier. Hoe dom en kwalijk zijn dit soort artikelen, vol achterhaald jagerslatijn, waardoor de hetze tegen roofdieren in stand wordt gehouden. Waar dit toe leidt, weten we allemaal.