Onze vakantiebestemming was dit jaar Frankrijk. In eerste instantie de Ardèche want ik wilde graag Bijeneters en Hoppen zien. Daarna lag alles nog open, mede afhankelijk van het weer. Op zich is het daar heel mooi, ware het niet dat het er vergeven is van de toeristen, vooral Nederlanders, en het was er bloedheet. Bijeneters zijn er genoeg en ook Buizerd en Rode Wouw laten zich regelmatig zien. Hoppen niet. Onze enige activiteit is rondploeteren in de rivier, gewoon omdat het te heet is. Na twee dagen maakt Riet, mijn vrouw, kenbaar dat ze te weinig uitdaging heeft. En dat is ook zo. Er zijn twee opties: a. naar het westen, richting Cevennen waar het nog warmer is, of b. naar het oosten, richting Queyras. Het wordt dus Queyras. In dit berggebied van de zuidelijke Alpen moet een keuze gemaakt worden in welke richting: noord of zuid. Noord is psychologisch niet verantwoord (je gaat weer richting huis) dus wordt het zuid. Daar vinden we een kampeerterrein, behorend tot het Nationale Park, waar elke rechtgeaarde kampeerder zich de vingers bij aflikt. Een afgelegen vallei van circa twee km waar een bergstroompje doorheen slingert met 60 her en der verspreide kampeerplekken. Hier en daar een kraan, een Franse plee op een paar honderd meter en een douche in een “refuge” op een zodanige afstand dat je er toch niet heengaat. Hout in de bossen op de helling, zodat een kampvuur gemaakt kan worden en geen disco, speelhol of kantine. Dit schrijf ik omdat de “echte” kampeerders van mij het adres kunnen krijgen. Maar goed, de eerste morgen na de sanitaire ochtendstop loop je terug naar de tent en dan kijk je onwillekeurig naar boven om vogels te zien en de hoogte van de toppen in te schatten. We zitten daar op 1750 meter en als de toppen dan zo’n 2600 meter zijn, ben je al aardig op weg. Dan zie je opeens twee grote schaduwen rond de toppen en komt het roofvogelgevoel in z’n volle hevigheid opzetten: Steenarenden! Vliegende deuren die moeiteloos omhoog cirkelen op de thermiek rond de toppen en uit het gezicht verdwijnen. De volgende morgen zitten ze er weer. Mogelijk dat die beesten daar een slaapplek hebben, dus de telescoop op het statief en elk vrij ogenblik kijken. Ze hebben allebei nog een kleine witte vlek op de vleugels en zijn dus nog niet volledig volwassen. ’s Morgens als vrouw en kind nog slapen, op een gammel stoeltje en met een kop oploskoffie ontdek je dan ook werkelijk zo’n beest dat zich zit te poetsen, achteloos een veertje laat vallen en zich op een gegeven ogenblik verheft om weg te vliegen. Mijn buurman op de camping (een Fransman met drie kinderen zo rond de tien jaar) toont ook belangstelling en ik vertel hem van onze WRNactiviteiten. Nu ken ik niet meer Frans dan “pain” en “du boursin”...