Zesendertig jaar nadat de polder werd drooggelegd, en de aangeplante populieren een hoogte hebben bereikt van meer dan 30 meter, werd in het Roggebotzand (Oostelijk Flevoland) een zeker broedgeval van een Wespendief vastgesteld. In 1989 werd dit bos al eens op broedvogels geïnventariseerd (Bijlsma 1990). In dat jaar werd in het Roggebotzand een baltsend mannetje in de buurt van een oud haviksnest waargenomen. Dit nest was opgehoogd met verse populieretwijgen. Een tweede waarneming in 1989 werd gedaan boven het Bremerbergbos; ditmaal betrof het twee volwassen vogels. In deze omgeving werd op geen van de oude bestaande nesten een teken van bewoning door Wespendieven gevonden. De kartering van 1989 leverde weliswaar geen zekere broedgevallen van Wespendieven op, maar had wel tot gevolg dat er vanaf 1991 jaarlijks intensieve roofvogelinventarisaties werden uitgevoerd in het kader van de Biologische Beheersverslaglegging van Staatsbosbeheer. De inventarisatie beoogde een kartering van bezette nesten.