De gezamenlijke Drentse boermarken hebben eind 1996 een brief gescheven aan minister Van Aartsen van het Ministerie van LNV waarin ze zich beklagen over de vraatzucht van roofdieren. Als oorzaak voor de teruggang van weidevogels, patrijzen en fazanten worden predatoren als vossen, kraaien en roofvogels genoemd. De teneur van de brief, zoals weergegeven in de kranten, is dat menselijk ingrijpen onbeperkt nodig is (voor vossen en kraaiachtigen), dan wel overwogen (roofvogels) moet worden. Enkele citaten: “...heel veel goed werk wordt vernietigd door te grote aantallen vossen, buizerds, haviken, valken, sperwers en kraaiachtigen. Weidevogelnesten worden vaak leeg of vernield aangetroffen. Daar waar broedsels wel uitkomen hebben de kuikens weinig kans te overleven door de voortdurend op de loer liggende grote aantallen roofwild...”. ....“Wij willen u vragen het daarheen te leiden dat het huidige beleid met betrekking tot roofwild en roofvogels zodanig wordt gewijzigd dat patrijzen, fazanten en weidevogels meer mogelijkheden krijgen zich te vermenigvuldigen”... De door de Boermarken voorgestelde gang van zaken staat echter haaks op de resultaten zoals neergelegd in het jaarverslag 1996 van de Vrijwillige Weidevogelbescherming Drenthe. Uit dit verslag dat december j.1. mede door Landschapsbeheer Drenthe werd uitgegeven blijkt, dat de predatie van legsels van weidevogels in Drenthe in het geheel niet uit de pas loopt met de rest van Nederland (13.9%, tegen 12.7% landelijk). De bevindingen van de Boermarken zijn tevens strijdig met recente onderzoeksresultaten naar broedsucces van kievit en scholekster in enkele gebieden in Drenthe (zie Drentse Vogels 8 (1995): 21-25 en Drentse Vogels 7 (1994): 10-13).