Hoewel ik niet bepaald bekend sta als iemand die zachtzinnig met onze inheemse flora en fauna omgaat, maak ik voor één soort graag een uitzondering: de Boomvalk. Deze roofvogel heeft de gewoonte zijn nakomelingen groot te brengen in oude (kraaien)nesten en daarbij wordt blijkbaar niet altijd een zorgvuldige afweging gemaakt als het gaat om de stevigheid van de broedplaats. Zo vielen er uit bouwvallige nesten in 1997 en 1998 resp. 2 van de 3 jongen en beide jongen van een 2-broedsel. Maar vergeleken bij het nest dat ik in 1999 vond, oogden deze constructies nog tamelijk solide. De betreffende broedplaats bevond zich op 14 m hoogte in een perceel Zwarte Dennen in de Rucphense Bossen, een bosgebied ten zuidoosten van Roosendaal. Het paar werd al begin mei gelokaliseerd maar een nestvondst bleef aanvankelijk uit. Op 18 juli werd duidelijk waarom. Door een tijdje in het vermoedelijke nestbos te blijven zitten en het prooibrengende vrouwtje te volgen, ontdekte ik uiteindelijk de broedplaats. Het nest was toen reeds zo ver gedegenereerd dat het als zodanig nauwelijks was te herkennen en vanaf de grond de onderzijde van één jong zichtbaar was. Toen ik in de vroege ochtend van 24 juli de nestboom wilde beklimmen, was de broedplaats dermate vervallen dat deze alleen kon worden teruggevonden aan de hand van de verse uitwerpselen die eronder lagen. Aangekomen bij het nest zag ik dat er nog slechts een paar plukjes met takken resteerden waaraan de twee jongen zich krampachtig vastklampten. De eerste de best stortbui of fikse windvlaag zou onherroepelijk een (mogelijk fatale) val tot gevolg hebben. En zie daar het morele dilemma; ingrijpen of niet.