Op een zondag in april kwam mijn vader iemand tegen van het IVN. Deze man had vernomen dat er een Rode Wouw was gevonden in de Dintherse bossen bij Heeswijk-Dinther. Hij lag met zijn vleugels gespreid op het pad toen de hond van een mevrouw (Francien) van het IVN hem vond. Francien ging eerste hulp halen. Toen ze terug kwamen bij de plek waar de vogel gelegen had, was hij weg. Maar de hond had hem al snel weer in de bosjes gevonden. Ze namen de vogel voorzichtig mee naar het huis van Martien, een ander IVN-lid. Daar werd hij in het kippenhok gezet. (Eigenlijk moet je als je een vogel vindt, eerst naar de politie gaan om een vergunning aan te vragen. Maar als je dat doet, kan de vogel allang dood zijn. Dus namen ze hem maar mee.) Ik belde Martien of wij een keer mochten kijken. De volgende dag ging ik samen met m’n moeder de vogel bekijken. Hij zag er niet echt goed uit: z’n tong hing uit zijn snavel en zijn verenkleed zat ook heel slordig. Er was ook iemand bij die verstand had van ziekten; hij dacht aan een vergiftiging.