Op een mooie zonnige zomeravond belt een kleinzoon op: “Mogen Mama en ik de wespendief zien?” Nu heb ik hem enige tijd geleden enthousiast verteld hoe deze vogel bij zomerdag hoog in de lucht rondzweeft boven de bossen en de velden in onze omgeving. Met zijn spanwijdte van 1.20 meter is dat een boeiend gezicht. Ik werp nog wel even tegen dat zulke vogels niet direct op afroep beschikbaar zijn. Maar een half uurtje later fietsen we toch welgemoed met z’n drieën naar het bos. Bij de ingang aangekomen, moeten we afstappen en verder lopen. Want het pad is modderig en doorploegd met diepe sporen van tractorbanden. Met de fiets aan de hand gaan we verder. Nóg vier wandelaars komen achter ons het pad op. Al gauw hebben ze ons ingehaald, want ze hoeven geen fietsen mee te zeulen, zoals wij. De voorste is – aan zijn kleding te zien – een boswachter. Hij draagt een bundel dik touw en een paar klimhaken. Achter hem komt een jonge man in een wit T-shirt waarop de afbeelding van een vogel. Hij heeft een grote schoudertas bij zich. Daarachter volgen nog twee mannen. Iedereen blijft staan. Na elkaar te hebben begroet, kijken we elkaar vragend aan. Dan krijg ik opeens een ingeving en ik zeg dat ik zo het idee heb dat we met z’n allen op zoek zijn naar hetzelfde, namelijk... de wespendief. De mannen kijken mij verbluft aan: Hoe ik dat wist! Nee, dus. Als ik vervolgens zeg dat ik vermoed dat de vogel in de buurt zijn nest heeft, begint de boswachter te lachen en zegt: “Jullie staan er precies onder!” Nu is het ónze beurt om verbaasd te kijken.