2007 is een bijzonder jaar voor de WRN. We bestaan dit jaar namelijk een kwart eeuw. Zo lang zijn we dus al bezig met onze (georganiseerde) strijd tegen roofvogelvervolging. Maar ook met het doen van onderzoek zodat we meer over de ecologie van roofvogels te weten komen, en met het informeren over de rol van roofvogels in de natuur. En bovenal met genieten van die prachtige rovers. Zo veel mensen, zo intensief bezig, dagen in het veld en uren achter het bureau. Dat alles voor de roofvogels die onze steun hard nodig hadden, en nog steeds hebben. In 1982 ontstond de Werkgroep Roofvogels Noord-Nederland, min of meer organisch en zonder poespas. Vóór die tijd waren al diverse groepen bezig met greep te krijgen op vervolging. Allereerst de Werkgroep Vogelsterfte, een samenwerkingsverband tussen Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Staatsbosbeheer, Taxonomisch Instituut Amsterdam en het toenmalige Centraal Diergeneeskundige Instituut (vooral via analyse van doodgevonden vogels). Verder de Nationale Werkgroep Roofvogels en Uilen, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels en de Nederlandse sectie van de Internationale Raad voor Vogelbescherming (ICBP). Deze kwamen in april 1981 met het Zwartboek roojvogelsterfte, waarmee althans een deel van het probleem duidelijk voor het voetlicht werd gebracht. Wat er precies in het veld gebeurde, dus bij de nog levende roofvogels, was minder duidelijk. Daar kwamen de roofvogelaars in beeld, in een rol die in 1982 min of meer werd geformaliseerd in de oprichting van bovenvermelde werkgroep voor Friesland, Groningen en Drenthe. Al in 1985 betaalde zich dat uit: samen met tal van andere roofvogelaars overal in het land, en gedragen door CDI, Directie Natuur, Milieu en Faunabeheer van het Ministerie van Landbouw en Visserij (in die tijd nog begaan met natuur, met deskundige ambtenaren) en SOVON, wisten WRNN-ers een behoorlijk beeld te schetsen van nestvernieling, vergiftiging, afschot en andere terreur die tot op de dag van vandaag voortduurt. Dat beeld verscheen in maart 1985 gedrukte vorm: Roofvogehervolging in Nederland. Vanaf 1985 begonnen de WRNN-jaarverslagen te verschijnen, in 1987 kwamen Overijssel en Flevoland erbij (Werkgroep Roofvogels Noord- en Oost-Nederland). In die spannende beginjaren uiteraard geen vergaderingen, notulen en ander bureaucratisch ongerief (en na 25 jaar nog steeds niet). In plaats daarvan een verzameling ongeregeld waarmee gewoon niet viel te vergaderen, het juiste volk dus. Liever boompje klimmen en prooien zoeken! Namen uit die tijd duiken nog steeds overal op: Hans Esselink natuurlijk, Johan(nes) Bos, Johan Krol, Wybren Lok, Jan Doevendans, Onno Plantinga, Willem van Manen, Janco Mulder, Jannes Santing, Jan Schipperijn, Henk Nijmeijer, Albert Seubring, Bert Takman... Inderdaad, geen vrouwen toen. Allengs begon er toch wat meer lijn in de zaken te komen, niet het minst door de komst van Maria Quist (door Bert gevraagd als secretaresse, wat Maria onmiddellijk op de kast joeg want ze wilde wèl secretaris maar geen secretaresse worden). Vanaf dat moment is de zaak in een stroomversnelling gekomen door de initiatieven en inzet van Maria. In 1988 deed Willem zijn dienstweigerproject bij Staatsbosbeheer (Drentse roofvogelgegevens op een rij zetten), wat uiteindelijk ontspoorde in de Ecologische atlas van de Nederlandse roofvogels. De uitgave daarvan in 1993 verleende voldoende momentum om landelijk te gaan en De Takkeling te lanceren (ideeën van Maria). De rest is geschiedenis.