De slechte kwaliteit van het laag-staande rivierwater veroorzaakte, dat gedurende het gehele broedseizoen weinig water in voorraad kon worden gehouden en dat zowel langs de kanalen als in vele geulen grote oppervlakten kale gronden ter beschikking stonden. In vroegere jaren betekende een dergelijke situatie een duidelijke stimulans voor de Kleine Plevier om in grotere aantallen tot broeden te komen. In 1971 heeft dit blijkbaar niet kunnen helpen om de al jaren teruglopende getalsterkte van deze soort wat op peil te houden. Hoewel er bizonder geconcentreerd op de plevieren werd gewerkt, konden wij niet meer dan 28 broedsels vaststellen, afkomstig van ruw 20 broedparen. Dit betekende een voortzetting van de hardnekkige en vrij gelijkmatige teruggang van gemiddeld 17% per jaar sinds 1968. Wij herhalen nog enige cijfers: 1968 49 broedsels 1969 59 ” 1970 32 ” 1971 28 ”