Vanaf 1970 worden op een vergelijkbare wijze de watervogels geinventariseerd. Ook in 1977 en 1978 werden deze tellingen gehouden, om te trachten het aantal broedparen vast te stellen. Door onvoldoende mankracht kon in beide jaren slechts één telling uitgevoerd worden, deze vonden plaats op 8 mei 1977 en 20 mei 1978. Het is gebleken dat de Kuifeend en de Tafeleend het beste rond half mei geteld kunnen worden. Voor de overige eendesoorten is dit te laat, zodat we slechts een schatting van het aantal broedparen konden maken door ook de op wacht liggende ♂ ♂ te tellen. Ook bij de vroeg broedende eendesoorten zal w. s. een overschot aan ♂ ♂ bestaan. Doordat dit overschot aan ♂ ♂ niet te onderscheiden is van de op wacht liggende ♂ ♂ is het aantal geschatte broedparen diskutabel. De gebruikte telmethode is de enige haalbare voor onze kleine groep en een poging om toch enige gegevens vast te leggen. Het exacte aantal broedparen zal op deze wijze niet bekend worden. Maar aangezien jaarlijks dezelfde fout gemaakt wordt, komen wel de jaarlijkse schommelingen of de voor-of achteruitgaande tendenzen bij de verschillende soorten tot uiting.