Tot 1985 werd het aangevoerde rivierwater voor de infiltratiegebieden minder voorgezuiverd dan tegenwoordig. Het water bevatte nog veel slibdeeltjes en dat slib bezonk in de infiltratiegeulen. Het gevolg hiervan was, dat de geulbodems na ca. 2 jaar, waren dichtgeslibt. Om deze sliblaag te kunnen verwijderen werd de wateraanvoer van 10 à 15 infiltratiegeulen successievelijk stopgezet. De infiltratiegeulen vielen hierna geleidelijk droog. Als een geulbodem voldoende droog was, werd het slib met een bulldozer op de oevers geschoven. Zo’n schoonmaakkarwei duurde al gauw enige maanden. Het gevolg hiervan was, dat er gedurende 2 a 3 maanden, afwisselend strandjes, ondiep water, drassige en modderige geulbodems en kwelplassen aanwezig waren. Vaak gebeurde dit in de maanden juli, augustus en september, soms uitlopend tot ver in oktober. Zo ontstond er een aantrekkelijk voedselgebied, juist in de tijd dat vele eenden, maar vooral steltlopers uit Scandinavische en Oost-Europesche landen zuidwaarts trokken. Buiten de vele honderden plevieren, strandlopers, snippen en ruiters, vonden hier ook vele tientallen kwikstaarten, Oever- en Waterpiepers een rijk voedselaanbod.