Voor alle zangvogels tezamen zijn de aantallen territoria per 100 ha (gebaseerd op 185 ha land en moeras) de laatste twee jaren niet verder toegenomen. Soorten die duidelijk toenamen sinds 1990 waren Rietzanger, Kleine Karekiet en Tjiftjaf. Ongeveer gelijk bleven Heggemus, Nachtegaal, Merel, Bosrietzanger, Braamsluiper en Rietgors, terwijl de Sprinkhaanrietzanger, Grasmus en de Fitis achteruit gingen. De Boompieper heeft niet meer gebroed in het eerste gebied. Het broedsucces van de Knobbelzwaan is aan het stabiliseren. Mogelijk is de predatiedruk, gemeten aan dit broedsucces, nu ook ongeveer stabiel. De broedresultaten van de Fazant verbeterden niet verder na de hoopvolle toename in 1990. Het totaal aantal pulli van watervogels (eenden, ganzen, koeten, fuutachtigen) was in 1991 ruim verdubbeld t.o.v 1990 en in 1992 weer wat verminderd. Behalve de Stormmeeuw hebben er geen meeuwen meer gebroed in het eerste infiltratiegebied. Eén broedpoging van de Stormmeeuw mislukte in beide jaren. De Kievit is als broedvogel verdwenen. Van de Scholekster waren nog 1 à 2 paren aanwezig. Broedsucces nihil. Samengevat kan worden gesteld dat zangvogels die konden profiteren van de verruiging cq. verbossing zijn toegenomen (bijv. Kleine Karekiet, Tjiftjaf). De oorzaken van het teruglopen van de aantallen van bijv. de Grasmus zijn mogelijk niet lokaal. Krakeend, Wilde Eend en Kuifeend zijn ongeveer gestabiliseerd, terwijl het broedsucces van de Tafeleend lijkt toe te nemen. De predatiedruk van de Vos is verminderd waardoor eend-achtigen en zwanen betere kansen krijgen. De sterke toename van het rietoppervlak is hier ongetwijfeld debet aan. Het is voor de Vos nu veel moeilijken dan vroeger om langs de oevers van de geulen te fourageren.