Zoals veel andere vogelaars is ook aan mij niet het geluk geschonken dat ik op een plek woon waar ik gevleugelde dieren om het huis heb. Ik woon, net als die andere pechvogels, dus in de stad. Dat betekent dat ik op vergaderingen niet, zoals de plattelanders dat doen, gemakkelijk en nonchalant kan meepraten over 'soorten in de tuin'. Als ik met hetzelfde gemak als zij het hebben over hun soorten, zou uitweiden over de enkele stadsduif, huismus of koolmees die ik vanuit mijn kamer op het balkon zie, dan zouden de bestuursleden achter hun tafel hun wenkbrauwen fronsen en stilletjes zich afvragen: "Wat wil dat lid daarmee zeggen?' Zo zult u begrijpen, dat ik, achter in de zaal gezeten, maar zwijg en luister naar de verhalen over zwartkoppen, putters, sperwers en andere soorten die zij het hele jaar door zeggen te zien.