Naar het buiten de broedtijd voorkomen van weidevogels in de broedgebieden (graslanden en akkers) is in ons land nog maar bitter weinig onderzoek gedaan. Er is iets bekend over de doortrek en overwintering van de grutto (Mulder 1972, Marteyn & Swennen 1984) en overwinterende scholeksters (Koopman 1987). Over de achteruitgang van de rui-funktie van de Nederlandse veengraslanden voor de watersnip is alleen aan de hand van jachtstatistieken een beeld verkregen (Beintema & Müskens 1983). In het overzichtswerk van het Nederlandse weidevogelonderzoek 1970-1985 (Verstrael 1987) worden uitsluitend kennislacunes in het weidevogelonderzoek aangegeven die betrekking hebben op de broedcyclus. Over lacunes in het onderzoek naar weidevogels buiten de broedtijd wordt zelfs met geen woord gerept! Van de zogenaamde kleine weidevogels is al helemaal niets bekend.