4 april 1992, dunne wolken en zon, er waait een koude noordenwind maar op beschutte plekjes in de zon is het lekker. Ondanks motorpech en een lekke band arriveren we, zij het wat dicht opeengepakt in de overgebleven auto’s, om 8.40 uur bij de bekende schuilhut aan de Knardijk. Die gaan we niet in, we blijven alleen even op de brug aan het begin van het pad erheen staan. Winterkoning en Heggemus zingen, er zitten Meerkoet en Tjiftjaf, en ver weg zingt iets een vreemd helder liedje dat slecht te plaatsen is. Er passeert een mannetje Havik die een forse prooi vanuit de plassen meeneemt over de Knardijk. We gaan nu naar de andere schuilhut, de Kluut. Conform zijn naam zitten er twee Kluten, de enige twee die we deze dag zagen. Excursiegangers die niet bij de vorige plek stopten hebben intussen mooi een Blauwborst zien zingen. De jaloezie is van korte duur: als we met een medewerker van Staatsbosbeheer het gebied ingaan komen we al gauw allemaal een zingende Blauwborst tegen. Het liedje blijkt het heldere liedje te zijn dat we al eerder hoorden. Na enige tijd laat meneer zich ook mooi zien, inclusief witte ster. Opmerkelijk is een geluid in het liedje dat sterk op de roep van de Oeverloper lijkt. Later, bij andere Blauwborsten, meenden we meer imitaties te horen, o.a. grasmusalarm en ‘klieuw’ van de Zilvermeeuw. We liepen nu door een wilgebosje met veel mos op de bomen. Er waren ook aardige korstmossen. Er zong één Fitis. Er waren Vinken te horen, en veel Tjiftjaffen. Weer uit het bosje vergaapten we ons aan een reeëlijk. Verderop kwamen we bij een pontje. Daar zaten een paar Puttertjes. Over het pontje zat een of andere pieper, een troepje Baardmannetjes en, ver weg, een Roerdomp, waarvan de de doffe ‘hoemp’ hoorden. Op de plassen lagen Krak-, Slob-, Berg-, Kuif- en Wilde eenden. Later zagen we ook nog Wintertaling. Vanuit de schuilhut bij de Aalscholverkolonie had je mooi zicht op de bedrijvigheid daar. Vogels vlogen vlak voor de hut heen en weer met grote takken, andere zaten op een tak voorover, de kop naar voren, en bewogen hun vleugels, die opgevouwen bleven, op en neer. Er werd geknord, gezond, gevlogen en gezwommen. De hoeveelheid wit aan de kop en van de dijvlek varieerde sterk van individu tot individu. Er stond een tijdje een zeer roze (exotische) flamingo in het water. In de verte vlogen Lepelaars heen en weer bij hun kolonie.