Laten we het maar gewoon toegeven, Nederlanders kunnen het niet. Ik heb het nu niet over de paar mensen die het wel kunnen, een Bert de Bruin bijvoorbeeld, een Aart van der Spoel en ook een Bernadette Ballen, die kunnen het natuurlijk wel. Maar zij schrijven geen boeken. Het gaat me nu om die Nederlanders die in hun publikaties wel vogels noemen, maar die het vertikken om het beestje bij de naam te noemen. Neem nou dr, A.H. Colijn, die in 1937 een dik boek liet verschijnen over zijn expeditie naar het Carstenzgebergte in het toenmalige Nederlandsch Nieuw Guinea: Naar de eeuwige sneeuw van tropisch Nederland. Hij en zijn metgezellen klimmen zich een ongeluk en wat weten ze te melden als ze op 4000 meter zijn aangekomen? “Er zwemmen hier eenden rond, en er vliegen koppels patrijzen voor onze voeten op”. Wat voor eenden, denk ik dan, wat voor patrijzen? Trouwens “patrijzen”, hebben ze die daar wel? Nu moeten we Colijn ook weer niet te kort doen, want soms is zijn beschrijving een stuk nauwkeuriger, hoewel waarschijnlijk niet aanvaardbaar voor de CDNA. Hij ziet namelijk ook “een zwarten vogel met een gelen band om het lijf”. Zeker één van die eenden die nog moest leren zwemmen.