Nog niet zo heel lang geleden leek de Kwartelkoning in Nederland veroordeeld tot een kwijnend bestaan. In de bekende broedgebieden, waaronder het bolwerk in het Oldambt in Oost-Groningen, nam het broedbestand in 1996 af tot een dieptepunt van 40-60 roepende mannetjes (van Dijk et al. 1998, Koffijberg 1999). Niet voor niets staat de soort prominent op de nationale Rode Lijst en op de lijst van op wereldschaal bedreigde soorten. In 1997 verschenen de eerste tekenen van een opleving. In de kerngebieden in het Oldambt en in de uiterwaarden van de grote rivieren werden meer dan 150 territoria vastgesteld (Erhart & Bekhuis 1998, Koffijberg et al. 1998). En daar bleef het niet bij. Tal van plaatsen waar de soort uitgestorven werd gewaand meldden eveneens een opvallende influx. Zo werden alleen al in Drenthe 31 territoria vastgesteld (van Dijk 1998), vaak op plaatsen waar ze al meer dan tien jaar niet meer waren gehoord. Landelijk bezien werden 250 territoria vastgesteld (van Dijk et al. 1999): een verviervoudiging van de populatie ten opzichte van voorgaande jaren. Deze influx vormde de opmaat voor nog grotere aantallen in 1998. ‘De Kwartelkoning laat weer van zich horen’ en ‘Kwartelkoning rukt op in Groningen, tot in de stad toe’ viel in landelijke en regionale media te lezen. Hoeveel Kwartelkoningen werden gehoord, en op welke plaatsen, wordt in dit artikel uit de doeken gedaan. Daarnaast wordt ingegaan op enkele beheersaspecten die de vestiging en het broedsucces van Kwartelkoningen kunnen bevorderen.