Natuurtijdschriften

Toegang tot tijdschriften over de Nederlandse natuur

...... Onvoldaan over onze wandeling, omdat wij slechts eene kleine Rafflesia Arnoldi ²) gevonden hadden, begonnen wij door den stand der zon aangespoord, aan het huiswaarts koeren te denken. Wij gingen in eene westelijke rigting over talrijke kleine bergruggen, meer of minder diep uitgegroefde dalen en nu en dan langs, of wel door de met rotsblokken bedekte rivierbedding, altijd zoekende, in de hoop van nog meer Petimon Setang, duivels siriedoozen [dus noemen de inlanders op Sumatra de Rafflesia] op te sporen; doch te vergeefs. Intusschen gaven de zonnestralen een meer geel schijnsel en begonnen zij in de hoogste toppen der boomen de ondervlakten der bladen als te vergulden. Wij vonden het geraden in deze streek, waar het gebrul van den tijger zich niet zelden liet hooren, onze schreden te verdubbelen, ten einde vóór het vallen van den avond ons verblijf te bereiken. Doch ook deze Wensch bleef onvervuld. De duisternis vermeerderde onder het groene gewelf en werd slechts nu en dan, Waar het bosch minder digt was, door eenen zwakken lichtstraal der maan verminderd. De doodsche stilte, welke in de natuur rondom ons heerschte, Werd door het bladgeritsel naauwelijks afgebroken. Wij hoorden, behalve het kraken onzer voetstappen op verdroogde bladen en takken, nu en dan het schaterend i geluid van den Semnopithecus melanolophos of het klagende oea van den Hylobates concolor, die op hunne hooge zitplaatsen werden gestoord; terwijl ons uit de verte het schelle ti gefluit van buiten het bosch rondzwevende Caprimulgi imberbes tegenklonk. Onze reukorganen, even opgewekt als die van het gehoor, onderscheidden onder vele andere geuren eene vanilla-lucht, welke aan die van bloeijende Dipterocarpi herinnerde. Wij hadden van dit geslacht nog geene soorten op Sumatra verzameld, maar veronderstelden, dat de onder den naam Plolar bij de inboorlingen bekende boom, daartoe kon behooren. Dit denkbeeld ontleende ik aan eenige opmerkingen van mijnen begeleider en gaf aanleiding lot het afbreken van ons tot dusverre in acht genomen stilzwijgen. Het gesprek, dat wij hielden, liep hoofdzakelijk daarop uit, dat wij den volgenden dag naar deze plaats zouden terugkeeren, om alsdan den gewenschten boom nader op te sporen. Onder dit gesprek steeds voortgaande, werd het drievoudige ti geluid van den Caprimulgus imberbis duidelijker en hoorden wij ook van tijd tot tijd het tweevoudige i gefluit van den, van den grond opgejaagden, Caprimulgus binotatus. die zich digter bij onze woning ophield.