Indien men de geschriften over de Cycadeën sedert het begin dezer eeuw, vooral sedert JACQUIN ¹) tot den tegenwoordigen tijd, nagaat, dan moet men erkennen, dat er, niettegenstaande de ijverige pogingen veler geleerden om over die groep eenig licht te verspreiden, nog steeds veel blijft toe te lichten. Dit geldt inzonderheid ook de bepaling der geslachten en soorten: eene zaak, welke des te moeijelijker is, dewijl deze planten, vooral de Zuid-Afrikaansche vormen, moeijelijk in hun vaderland zijn waar te nemen; omdat de tweederlei geslachtsdeelen zijn gescheiden op onderscheidene individuen, en dezelve in de tuinen hoogst zeldzaam bloeijen. In dit opzigt zijn de Cycadeën niet ongelijk aan de Palmen, welker beoefening, ook om gelijke redenen, groote zwarigheden oplevert. Het is dan ook niet te verwonderen, dat in dezen tijd, bij den vermeerderden aanvoer van deze planten en vooral van grootere exemplaren, die in den regel eer dan kleineren bloei jen, de aandacht meer en meer op die gewassen wordt gevestigd, en de kruidkundigen van vele zijden, als om strijd, de uitkomsten van waarnemingen en onderzoekingen bijdragen. Voor eenige maanden heeft de Fransche geleerde a. BRONGNIART, bij het bekend maken van een nieuw Amerikaansch geslacht, Ceratozamia, uit deze orde, de Kruidkundigen op nieuw daartoe aangespoord ¹). Eene nieuwe aanleiding is ook mij nu onlangs vóórgekomen, door eene plant, welke in den afgeloopen zomer heeft gebloeid in de kassen van Z. M. DEN KONING, en van welke Hoogstdezelve het onderzoek ten nutte der wetenschap wel heeft willen toestaan. Ik meen thans, in dit opzigt, tot genoegzaam zekere uitkomsten te zijn gekomen; vermits ik dit gewas niet alleen met de andere verwante vormen van Cycadeën, maar ook met andere exemplaren van dezelfde soort, welke ik onder mijn bereik heb kunnen krijgen, heb vergeleken.