De Heer Tfysman heeft mij, onder dagteekening van 29 October dezes jaars, bij meerdere andere, ook eene mededeeling gedaan betreffende een door hem waargenomen verschijnsel, dat mij zoo merkwaardig voorkomt, dat ik het gepast oordeel daarvan de belangstellenden door dit Archief te doen kennis dragen. Ik vlcije mij, dat ik geen onbescheiden gebruik maak van de mij gedane mededeeling, door haar aldus welligt tot nut der wetenschap te doen dienen. De Heer Tlysman schrijft mij ongeveer het volgende: »Als eene merkwaardigheid kan ik u mededee»len, dat ik voor een jaar of tien eene plant van »de Fourcroya tuberosa van Prof. van Hall ont»ving, welke nu de hoogte van ruim 12 voeten be»reikt heeft, en waarvan alleen de kale stam, die »ongeveer 1½ voet in doorsnede heeft, vier voeten »inneemt. De breedte der kroon bedraagt, aan de »uiteinde der bladen mede ongeveer 12 voeten. Dit »exemplaar schijnt in zijne kruin nog vooreerst niet »te zullen bloeijen, doch aan het kale gedeelte van »den stam zijn jonge plantjes ontsproten, die ter»stond in bloei geraakt zijn, met oenen zwakken »stengel uit het hart dier plantjes, ter lengte van »3-4 voeten. Deze bloemen vallen af zonder zaad »te geven, maar uit de oksels van alle regte en zij»delingsche blocmtakjes komt eene menigte jonge »planten te voorschijn, die aan oenen enkelen sten»gel ten minste wel een hondertal bedragen.” De hier waargenomen bloemen zullen welligt vallen in dezelfde categorie, als die waarvan door mij voor een paar jaren is melding gemaakt. Een abnormalen bloei zullen zij ongetwijfeld daarstellen. Doch wij moeten den geachten waarnemer overlaten om daarover met genoegzame zekerheid te oordeelen (1).

Nederlandsch kruidkundig archief. Serie 1

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging

J.E. Teysman. (1851). Over eene zijdelingsche bloem-ontwikkeling aan den stam van Fourcroya tuberosa Ait., waargenomen in ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg. Nederlandsch kruidkundig archief. Serie 1, 2(1), 191–192.