Codonopsis cordata Hsskl. — Wat het geslacht betreft, behoort deze plant zeker tot hetzelfde als C. viridis Wll.; de beschrijving der bloem is echter onnaauwkeurig, omdat zij van de gewone vorming zeer afwijkt; om dezelfde reden ben ik overtuigd, dat ook Campanumoea Bl. niet daarvan verschilt en slechts door onjuiste beschrijving niet kan worden herkend. — Bij dit geslacht wordt namelijk door de schrijvers (cf. Endl. Gen. 3074, Suppl. I. p. 1392) van een involucrum gesproken, hetgeen niets anders is dan de kelk, welker basis of horizontaal uitgebreide buis (tubus) met het vruchtbeginsel is vergroeid, zoodat de vrije rand als het ware onderstaande schijnt te zijn; dit is niets buitengewoons, en wordt bij meerdere planten aangetroffen; nu is echter het vruchtbeginsel verder met de buis van de bloemkroon vergroeid, wat door de auteurs is over het hoofd gezien; de rand van de bloemkroon (limbus corollae) is klokvormig-5-deelig, als het ware op bet vruchtbeginsel staande (epigynus), verwelkend, lang blijvend en eindelijk verdwijnend. De meeldraden zijn met den rand op bet vruchtbeginsel aangebecht, zij wisselen met de lobben der bloemkroon af en staan tegenover de kelklobben, uit welke stelling reeds de ware betrekking der kelklobben is te herkennen. Maar er is bier nog eene andere gewigtige zaak op te merken. De vruchten namelijk zijn droog, kapsel-vormig, openspringende. Codonopsis heeft echter versch eene vleeschachtige vrucht, ook indien die een jaar beeft gehangen, terwijl zij nimmer openspringt; zij is vioolkleurig, half kogelvormig, echter aan de zijden 5-kantig, afgeplat, dik, van boven als afgesneden, 3-hokkig met uitnemend vleeschachtige zaaddragers (receptacula), die met ellipsoidiscbe zaden geheel overdekt zijn, welke tamelijk groot en gepunt zijn. Het buitenste vruchtbekleedsel is dun, klierachtig-vleeschachtig, krimpt bij het droogen in, maar berst nimmer in kleppen open.