Het regelmatig tellen van aangespoelde vogels om een overzicht te krijgen van het aantal slachtoffers van stookolie langs onze kust, biedt ook grote mogelijkheden tot verder onderzoek aan bepaalde soorten. Dit schrijven heeft tot doel om jullie medewerking te krijgen voor een onderzoeksproject aan de Noordse Stormvogel. Dat onderzoek is al langere tijd aan de gang; aan de hand van studie aan balgenmateriaal in musea werd het voorkomen van de Noordse Stormvogel bestudeerd en beschreven in Ardea 67(1979). In het kort kwamen daaruit de volgende zaken naar voren: -- De Noordse Stormvogel is een vrij algemene verschijning langs onze kust, zij het dat hij zelden dicht bij land komt; eigenlijk alleen gedurende stormachtig weer, of in mei of juni, als jongere vogels kusten afzoeken naar mogelijke broedplaatsen, komen ze binnen waarnemings-afstand langs onze kust. Vermoed wordt, dat de totaalaantallen langs onze kust weinig veranderingen vertonen in de loop van het jaar. Wel is in de laatste decennia, als gevolg van uitbreiding van kolonies in nabijgelegen Britse gebieden, een toename in het algemeen te constateren. -- Opmerkelijk is dat de donkerder kleurvormen van de N. Stormvogel (meestal subsp. glacialis) in praktisch alle maanden van het jaar aanwezig zijn in het museummateriaal. Vermoedelijk betreft dit jonge, zwervende vogels. Over het percentage van deze donkerder vormen t.o.v. dat van “witte” vogels (meestal subsp. auduboni) is aan de hand van museummateriaal geen zinnig woord te zeggen. (In de literatuur wordt vaak ten onrechte de indruk gewekt dat de N. Stormvogel twee kleurfasen zou hebben (licht/donker); er is echter sprake van een continue variatie van licht naar donker. Ten opzichte van de lichtste kleurvorm (witte kop en onderdelen) begint toename in pigmentatie op de bovenkant van kop en nek en op de flanken. Daarna is er een continue reeks van steeds donkerder vormen waarneembaar, met steeds donkerder onderdelen, waarbij als laatste de borst donker wordt. In subsp. auduboni komt vrijwel alleen de lichtste kleurvorm voor (“white”); in subsp. glacialis uit het hoogarctische gebied, maken de wat donkerder kleurvormen (“coloured”) het grootste deel van de populatie uit. De echt geheel donkergrijze exemplaren zijn ook daar echter vrij schaars; een groot deel van die populaties bestaat uit intermediaire kleurvormen.) -- Een zeer opmerkelijk verschijnsel in het museummateriaal is dat in de eerste vier maanden van het jaar een enorm vrouwtjes-overschot wordt gevonden (verhouding 4:1) terwijl in de rest van het jaar de verhouding ongeveer 1:1 is. Dit verschil in verspreiding tussen sexen is mogelijk het gevolg van een sterkere binding van de mannetjes aan de broedplaats in de maanden voor het broedseizoen. In het algemeen gaat dit soort studies aan balgenmateriaal uit musea mank aan te kleine aantallen (120 stuks in dit onderzoek), en het feit dat je niet zeker weet of er selectie is gemaakt in de beesten die uiteindelijk in een collectie terecht komen.