In de vorige vergadering werden monstrositeiten van Fuchsia-bloemen ter sprake gebracht, en uwe belangstelling in dergelijke verschijnselen, die zoo veel tot de juiste kennis van de morphologie der plantendeelen hebben bijgedragen, doet mij verwachten, dat ook de mededeeling van eene monstrositeit dierzelfde bloem, welke ik in dit voorjaar gelegenheid had waar te nemen, niet onwelkom zal zijn. Fig. 1 van nevensgaande afbeelding (Pl. I.) stelt haar voor van ter zijde, fig. 2. van boven en nadat de verschillende organen, om ze alle in hun ouderlingen stand duidelijk te kunnen zien, opzettelijk zijn uitgespreid, fig. 3. in doorsnede. Gelijk men ziet, wordt de buitenste krans (a), dus die der kelkbladen, die anders buisvormig vergroeid en gekleurd zijn, vertegenwoordigd door vier gesteelde groene bladen, zeer na gelijk aan de stengelbladen derzelfde plant. De tweede krans, dus die der bloembladen, anders op de kelkbuis ingeplant, wordt gevormd door vier vrije spatelvormige bladen, die van boven groen zijn, en waarvan drie (b, b’, b’’’) ook door hun gelanden rand tot den gewonen bladvorm naderen. De daarop volgende krans, dus die der buitenste meeldraden, bestaat hier uit drie spatelvormige bloembladachtige deelen (c , c’’, c’’’ ), kleiner dan de vorige en een half bloembladachtig uitgegroeide meeldraad (c’). De vierde krans, dus die der binnenste meeldraden, is bijna onveranderd gebleven; alleenlijk is één van deze deelen (d’), gelegen naast het half getransformeerde lid (c’) van den vorigen krans, evenals dit zelf half bloembladachtig, en bovendien tot meer dan halver hoogte met het bloemblad b’, aan de andere zijde, vereenigd; twee der overige, normaal ontwikkelde meeldraden (d, d’’, zie fig. 3.) staan een eindweegs boven de andere bloemdeelen, op verschillende hoogte ingeplant op het vruchtbeginsel. Dit laatste is sterk verlengd en bestaat uit een hooger, meer aangezwollen gedeelte, dat, uitgenomen de vergroeiing met de zoo even genoemde meeldraden, geheel vrij binnen de overige bloemdeelen staat, en een onderstandig gebleven, smaller gedeelte, dat naar beneden dun uitloopt. Van buiten zijn over dit gedeelte vier overlangsche sleuven zichtbaar, die naar boven tusschen de steelen der kelkbladen uitkomen; van het vrije, bovenstandig gedeelte is de oppervlakte hier en daar klierig-knobbrlig, vermoedelijk door de overblijfsels van den honig-afscheidenden discus. In zijn geheel is het vruchtbeginsel vierhokkig, met normaal gevormde eitjes, terwijl stempel en stijl geen verandering vertoonen. Wanneer wij de hier beschreven monstrositeit vergelijken met de normale Fuchsia-bloem, met haar onderstandig vruchtbeginsel, haar gekleurde kelkbuis, die zich een eindweegs boven het vruchtbeginsel uitstrekt, en de op de keel van den kelk ingeplante bloembladen en meeldraden, dan is het duidelijk, dat wij hier te doen hebben met een geval van zoogenoemde teruggaande metamorphose, waardoor de drie buitenste kransen elk een trap in hunne ontwikkeling zijn achtergebleven, gepaard met vrijwording van de in de normale bloem met elkander vergroeide deelen. Die vrijwording scheen aanvankelijk nog meer volkomen dan zij in werkelijkheid is. Want de eerste indruk dien de monstreuse bloem gaf, was deze, dat aan het uiteinde van een bloemsteel, de veranderde kelkbladen en verdere organen om een geheel vrij en bovenstandig vruchtbeginsel geschaard stonden. Eerst bij nader onderzoek, uitgelokt door de overlangsche sleuven op den schijnbaren bloemsteel, bleek, dat de holten van het vruchtbeginsel zich daarbinnen nog tot vrij dicht nabij den voet zelven vervolgen lieten. Als van zelf rijst hierbij de vraag, of de onderhavige monstrositeit steun geeft aan de voorstelling, volgens welke het vruchtbeginsel, in de normale Fuchsiabloem, onderstandig geworden is door vergroeiing met den kelk , door het intermediair van den discus, dan wel aan die meening, volgens welke het onderstandig vruchtbeginsel in alle gevallen wordt gevormd door de komvormige uitgroeiing van het geheele receptaculum, op welks rand dan de bloembladen en meeldraden ingeplant worden gedacht. Ten aanzien hiervan moet worden opgemerkt, dat ook volgens de laatste zienswijze het half of geheel bovenstandig worden van een normaal onderstandig vruchtbeginsel wel kan worden verklaard, door nl. in de monstrositeiten, waarbij zulks is waargenomen, bij de overige veranderingen, ook een achterblijven van de komvormige uitgroeiing van het receptaculum te onderstellen. Voor de eerste zienswijze pleiten hier echter twee omstandigheden, namelijk vooreerst de sleuven in den schijnbaren bloemsteel, die juist met de grenzen van de kelkbladen overeenkomen , en ten tweede de omstandigheid , dat twee der binnenste meeldraden, geheel afgezonderd van de overige bloemdeelen , op het vrije gedeelte van het vruchtbeginsel staan ingeplant. In overeenstemming hiermede zijn ook gevallen van zeer partiële metamorphose en isolering, gelijk die welke op dezelfde plaat in fig. 2 en 7 zijn afgebeeld. Het eerste geval kwam voor aan dezelfde plant, die ook de sterk monstreuse bloem van fig. 1, 3 en 4 had opgeleverd. De bloem vertoont drie kelkbladen, met een der bloembladen vergroeid tot een gekleurde buis , die op de gewone wijze boven het vruchtbeginsel staat, maar het vierde kelkblad, van de vergroeiing uitgesloten , staat afzonderlijk, in den vorm van een gewoon gesteeld blad, tegen den voet van het vruchtbeginsel, Het tweede geval, aan eene andere Fuchsia ontleend , is in fig. 5—9 voorgesteld ; daar is, behalve een kelkblad (a fig. 7) ook nog een paar meeldraden van de vergroeiing uitgesloten en onderstandig geworden, terwijl de andere deelen onderling op de gewone wijze vergroeid en bovenstandig zijn. Hierover in het bijzonder nog eene opmerking. De helmdraden van dat paar meeldraden zijn onderling halverwege vergroeid Zij zouden, vrij staande, met het kelkblad alterneeren, en moeten bijgevolg, indien zij oorspronkelijk meeldraden zijn, tot den binnensten krans van deze deelen behooren. Werkelijk ontbreken daarvan ook twee. In fig. 8 ziet men de vier buitenste meeldraden (c) normaal ontwikkeld, de binnenste waren tot twee onvruchtbare draden (d, d’) teruggebracht. Daar intusschen in deze bloem ook slechts twee bloembladen voorkomen, en deze beide half in meeldraden zijn veranderd (fig. 6), kan het ook zijn, dat het onderstandig meeldradenpaar eigenlijk als een paar geheel in meeldraden veranderde bloembladen moet worden aangemerkt, zoodat dan feitelijk twee bloembladen tegelijk met het eene kelkblad van de vergroeiing uitgesloten , en twee van de binnenste meeldraden geheel geaborteerd zouden zijn. Ik acht deze opvatting de meest waarschijnlijke. De twee ledige plaatsen in den krans der bloembladen alterneeren met het bedoelde kelkblad, zoodat de relatieve stand der deelen tegen deze opvatting geen bezwaar oplevert; integendeel maakt de onmiddellijke nabijheid der twee kransen meer aannemelijk, dat twee bloembladen, dan dat twee der binnenste meeldraden het lot van een der kelkbladen zullen deelen, terwijl aan den anderen kant de abortus van twee dier meeldraden in harmonie is met den reeds gedeeltelijken abortus der twee andere , en niet den abortus die ook in den stamper heeft plaats gehad. Het vruchtbeginsel is namelijk tweehokkig en de stempel tweelobbig.