In de laatste jaren der voorgaande eeuw toonde Sprengel in zijn merkwaardig werk: Das entdeckte Geheimniss der Natur im Bau und in der Befruchtung der Blumen aan, dat de bestuiving van zeer vele planten niet alleen gewoonlijk doorinsekten geschiedt, maar zelfs onder normale omstandigheden niet anders dan door deze kan plaats vinden. Hij bewees, dat de houw van vele bloemen er geheel op ingericht is, om deze bestuiving door bepaalde soorten van insekten op bepaalde wijze te doen gebeuren, en het gelukte hem met behulp van dezen regel den bouw van een aantal bloemen op zeer voldoende wijze te verklaren. Langen tijd bleven de waarnemingen en gevolgtrekkingen van Sprengel zonder verdere gevolgen voor de wetenschap, en eerst in de laatste tientallen van jaren werd door de uitstekende onderzoekingen van Darwin, Hildebrand en anderen onze kennis op dit gebied aanzienlijk uitgebreid. De door hen gevolgde richting was echter in meer dan één opzicht een eenzijdige. De studie der bloemen verdrong die der insekten bijna geheel en de vraag, door welke soorten van insekten de onderzochte planten in de vrije natuur werkelijk bestoven werden, bleven in de meeste gevallen onopgelost. In de tweede plaats werden voornamelijk zulke bloemen bestudeerd, in welke geregeld het stuifmeel der eene bloem door insekten op den stempel van een andere bloem dezelfde soort gebracht wordt. Hieraan is het toe te schrijven, dat deze zoogenaamde vreemdbestuiving in de door hen voorgedragen theorien steeds een eerste rol speelt.