Bij de samenstelling van den tweeden druk mijner Flora van Nederland, kwam meermalen de wensch bij mij op, dat ik, vollediger dan het mij toen mogelijk was, de geschiedenis van onze kennis aangaande de planten van onzen vaderlandschen bodem verhalen, en al wat daarover van de vroegste tijden tot op heden door den druk was bekend gemaakt, aan mijne lezers mocht mededeelen. Telkens echter stuitte ik op het bezwaar, dat- de bronnen, waaruit ik zou behooren te putten, mij niet allen bekend, of, in het tegenovergestelde geval, niet altijd toegankelijk waren, zoodat ik, de pers niet naar goeddunken kunnende laten wachten, wel besluiten moest, bij mijne mededeelingen niet hooger op te klimmen dan de Gorter’s Flora VII Provinciarum, het aan de toekomst overlatende, of ik, later wellicht in gunstiger omstandigheden verkeerend, aan mijn voornemen gevolg zou kunnen geven. Sedert heb ik steeds gepoogd, mijne kennis van al wat over de flora van Nederland geschreven was, uit te breiden, en de daaromtrent bestaande documenten óf in mijn bezit te krijgen, óf van anderen ter leen te ontvangen. Ik zag mijne moeite wél beloond, en ik meen dan ook geen waagstuk te bedrijven, zoo ik de uitkomsten van mijn onderzoek reeds nu — twee jaren trouwens na het in ’t licht verschijnen van het 3e deel mijner Flora — wereldkundig maak.