Willem Jan Knijf was Med. Doctor en gaf het boekje, welks titel wij vroeger hebben medegedeeld , in het jaar 1C21 in het licht. In Latijnsche verzen geschreven, moest het strekken om den roem van het Gooiland te verkondigen, en behandelde het in een eerste boek de geschiedenis der genoemde streek, en in een tweede de planten, welke er in het wild door hem werden aangetroffen. De kennisneming van het werkje, waarnaar men in de beide uitgaven van P r i t z e I's Thesaurus vruchteloos zoekt, en dat dan ook uiterst zelden schijnt voor te komen, was ik eerst verschuldigd aan den heer A. Perk, notaris te Hilversum, die er wel geen oorspronkelijk exemplaar, maar dan toch eene kopij van bezat, door een zijner bekenden met de meeste getrouwheid, zoowel wat den vorm als den inhoud betreft, afgeschreven naar het exemplaar van het Britsch Museum te Londen; en later aan den heer Campbell, directeur der koninklijke boekerij te ’s Gravenhage, die mij het exemplaar, aldaar aanwezig, bereidvaardig ten gebruike afstond. Slechts het tweede boek van het gedicht (volgens Haller een poëma mediocre) boezemt ons te dezer plaatse belang in. Dat echter de daarin opgesomde gewassen ons de flora van het Gooiland in het jaar '1621 volledig zouden voorstellen, kan niet worden aangenomen. De gewoonte des Schrijvers trouwens, om bij elke plant ook hare krachten en therapeutische waarde te schetsen, geeft grond aan het vermoeden, dat hij met voordacht dezulke oversloeg, waarvan hem de nuttigheid niet was gebleken.