Hoed muisvaal van kleur, eerst half kogelrond, later platbol, in ’t midden ingedeukt, aanvankelijk glad, later in concentrische kringen van neêrliggende schubben gespleten; hoedvleesch zeer dun, naar den steel 1% mill., meer naar den rand 1 mill. dik, eindelijk naar voren zeer dun uitloopend. Lamellen niet zuiver wit, zeer flauw grijs, vrij wijd uit elkander, van zeer verschillende lengte, in ’t midden buikig, ca. G mill. breed, met een broeden voet aan den steel vastzittend en met een klein tandje afloopend, naar voren breed eindigend. Steel eveneens muisvaal, naar onder wat bleeker, naar boven buitendien zeer fijn wit-donzig, kraakbeenachtig en glanzig van oppervlakte, inwendig los-gevuld, later hol. De geheele fungus is zeer bros en riekt versch sterk naar chloor.