In de volgende regelen wensch ik eenige opmerkingen te maken over een storing in de bloem van Fuchsia, die zonder twijfel door iederen plantkundige in meerdere of mindere mate is opgemerkt geworden. Zij betreft de verhouding tusschen de vier petala en de vier meeldraden die er vlak tegenover zijn geplaatst. De sepala met de episepale meeldraden laten wij geheel buiten beschouwing alsmede ook alle andere deelen der bloem. Gelijk men weet, ontspringen de epipetale meeldraden elk aan den voet van een petalum en zijn zij ten opzichte van het middelpunt der bloem zoodanig geplaatst, dat zjj hiervan iets verder verwijderd zijn dan de kelkmeeldraden. Dit verschijnsel dat afwijkt van de gewone wet der alternatie noemt men obdiplostemonie. De bedoelde storing bestaat nu hierin dat een bloemblad en zijn meeldraad neiging hebben om zich met elkander te vereenigen en hunne onafhankelijkheid ten opzichte van elkaar in eenige gevallen zoo volledig op te geven, dat in plaats van twee organen slechts één enkel tot stand komt. Om de bedoeling nader toe te lichten geven wij bij fig. 16 een voorstelling van een der waargenomen stadiën. Wat men daar ziet, is een draad die van boven een helmknop draagt, maar vlak daaronder een klein gewelfd petalum, dat geheel het voorkomen heeft van een toevallig aanhangsel. Dit bloemblad is in andere gevallen nog kleiner, \d, en in andere geheel verdwenen, zoodat het eindproduct een meeldraad is, die van een normalen meeldraad in geen opzicht kan worden onderscheiden. In minder ver gevorderde stadiën is het bloemblad grooter, staat lager aan het filament ingehecht, ia, en heeft niet zelden een eigen steel (unguis), die dan geheel met het filament is vastgegroeid, zoodat alleen links en rechts een overlangsche groeve waarneembaar is. Eindelijk zijn er ook stadiën, waarin het bloemblad normale grootte heeft, vrij achter den meeldraad staat, maar alleen van het gewone afwijkt door een versmalde basis, dus het eerste begin van een nagel of unguis.